Wanneer kan je als bestuurder aansprakelijk worden gesteld bij een faillissement voor het “verkeerdelijk” besturen van de vennootschap? Naar aanleiding van een praktische vraag en een recent vonnis van mei 2022 van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen werd dit topic geanalyseerd.
1. Aanleiding: concrete vraag uit de praktijk – recent vonnis |
De vennootschap in kwestie werd opgericht in 2014 en organiseerde jaarlijks enkele muziekfestivals. De festivals worden gedurende zes jaar telkens met verlies georganiseerd. In het jaar 2019 is het verlies evenwel door allerlei factoren aanzienlijk groter.
De vennootschap wordt na deze verlieslatende jaren begin 2020 failliet verklaard. Er werd vervolgens een curator aangesteld die van de bestuurders de terugbetaling van het volledige passief van de vennootschap vordert op basis van artikel XX. 227 WER (zogenaamde “wrongful trading”). De aanleiding hiervoor is de organisatie van de festivals in 2019, ondanks de opstapeling van de schulden uit de vorige jaren.
De cliënten hielden vast aan enkele typische kenmerken en het specifiek karakter van de festivalsector, namelijk:
- Men is afhankelijk van één of hoogstens enkele inkomstenbronnen aangezien de festivals slechts één keer per jaar worden georganiseerd;
- Het succes hangt af van vele ‘oncontroleerbare omstandigheden’, zoals het weer;
- Het verwerven van naamsbekendheid neemt jaren in beslag;
- De sector is concurrentieel, zodat men voortdurend innovatief en creatief te werk moet gaan en jaarlijks nieuwe concepten moet testen waarvan men niet op voorhand weet of deze zullen aanslaan.
Quid?
2. Wrongful trading: principes |
Wrongful trading wordt besproken in artikel XX.227 van het Wetboek Economisch Recht (hierna: “WER”). De voorwaarden om bij het faillissement van een onderneming de bestuurders aan te spreken voor terugbetaling van een eventueel netto-passief, zijn cumulatief:
1. De bestuurder diende te weten dat er kennelijk geen redelijk vooruitzicht meer was om de onderneming of haar activiteiten te behouden en een faillissement te vermijden; en 2. De betrokken persoon was op dat ogenblik bestuurder; en 3. De betrokken persoon heeft vanaf dat ogenblik niet gehandeld zoals normaal voorzichtig en zorgvuldig bestuurders in dezelfde omstandigheden zouden hebben behandeld. |
Het is bovendien niet vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de fout en de schade. Dit artikel legt aan de bestuurders de verplichting op om de onderneming steeds nauwgezet financieel op te volgen, zodat er in geval van reddeloosheid ingegrepen wordt.
3. Uitspraak Ondernemingsrechtbank Antwerpen |
De Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen heeft in het betreffende vonnis geoordeeld dat de curator niet bewees dat de bestuurders van de failliet verklaarde vennootschap niet hebben gehandeld zoals normaal voorzichtig en zorgvuldige bestuurders in dezelfde omstandigheden door het festival in 2019 te organiseren of door na de organisatie van dit festival nog een nieuwe aanvraag in te dienen om een volgend festival te organiseren in 2020.
De rechtbank oordeelde in het bijzonder: “de bestuurders hebben zelf zeer aanzienlijke bedragen in de vennootschap geïnvesteerd en zij bleven geloven in het succes van het door hen bedachte festivalconcept”.
Bovendien, “het is niet aangetoond dat de bestuurders voor of onmiddellijk na het festival van 2019 wisten of moesten weten dat er geen kans meer op herstel was en dat de staking van betaling onafwendbaar was.”
Met andere woorden, de Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen heeft geoordeeld dat er niet aan de voorwaarden van ‘wrongful trading’ werd voldaan en de bestuurders niet aansprakelijk kunnen gesteld worden voor het passief van de vennootschap.
4. Besluit |
De beoordeling van de Antwerpse Ondernemingsrechtbank ligt in lijn met de duidelijke doelstelling van de wetgever. Deze laatste opteerde om de reorganisatie van ondernemingen in moeilijkheden alle kansen te bieden. In dat opzicht kan het niet de bedoeling zijn dat er achteraf al te streng wordt omgesprongen met bestuurders die nog geprobeerd hebben de onderneming te redden, zij het tevergeefs.
Daarnaast verschaft het WER geen criteria die de rechter moet hanteren bij zijn beoordeling. De rechtsleer daarentegen voorziet enkele suggesties zoals de goede trouw van de bestuurder, het al dan niet voorhanden zijn van fraude, de inbreng van eigen middelen in de vennootschap in de hoop het tij te keren, de economische toestand en de mate van concurrentie,…
De verschillende niet-voorzienbare omstandigheden waarmee deze onderneming te maken had, lijken desgevallend in overweging te zijn genomen door de Ondernemingsrechtbank, die zowel conform de doelstellingen van de wetgever als de rechtsleer heeft geoordeeld.
Vragen of bedenkingen bij het concept ‘wrongful trading’? Aarzel niet om ons te contacteren.
Christophe Van Mechelen
christophevanmechelen@vandoosselaere.be
Roeland Vanstaen
roelandvanstaen@vandoosselaere.be
Tine Loyens