Het verzoek tot kwijtschelding van restschulden: een “oneindige” mogelijkheid? Naar aanleiding van een praktische vraag en de recente rechtspraak van het Grondwettelijk Hof werd dit topic geanalyseerd en getoetst aan het huidige faillissementsrecht.
1.- Aanleiding: concrete vraag uit de praktijk
Een cliënt wordt in september 2018 als schuldeiser geconfronteerd met het persoonlijk faillissement (in hoofde van een onderneming-natuurlijk persoon) van zijn schuldenaar. Het faillissement werd in december 2020 afgesloten (wegens “ontoereikend actief”). Door de gefailleerde werd nooit een verzoek tot kwijtschelding van restschulden ingediend. De schuldeiser stelde de vraag: “In welke mate kunnen uitvoeringsmaatregelen genomen worden?”, niettegenstaande de afsluiting van het faillissement en het feit dat de kwijtschelding van de restschulden niet werd gevraagd.
2.- Kwijtschelding: principes
De kwijtschelding van restschulden van de gefailleerde wordt besproken in de artikelen XX.173 en XX.174 van het Wetboek Economisch Recht (hierna “WER”). De voorwaarden om van aanspraak te maken de kwijtschelding, zijn:
- Gefailleerde = natuurlijke personen
- Het betreft restschulden; i.e. schulden die bij sluiting van het faillissement overblijven na aftrek van het gerealiseerd actief
- De gefailleerde moet zelf een verzoek(-schrift) indienen, in principe “binnen drie maanden na faillissementsvonnis”
- Geen verzoek van parket, schuldeiser of belanghebbende om de kwijtschelding geheel of gedeeltelijk te weigeren wegens het bestaan van een “kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement”
De rechtbank doet uitspraak over het verzoek tot kwijtschelding uiterlijk bij de sluiting van het faillissement indien de kwijtschelding werd aangevraagd.
3.- Invloed recente rechtspraak Grondwettelijk Hof
Recent heeft het Grondwettelijk Hof – in een arrest d.d. 21 oktober 2021 – opnieuw artikel XX.173, §2 WER vernietigd in zover “de gefailleerde natuurlijke persoon die niet binnen de vervaltermijn van drie maanden na de bekendmaking van het faillissementsvonnis een verzoek tot kwijtschelding van restschulden indient, het recht op die kwijtschelding onherroepelijk verliest” niet strookt met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Hiermee bevestigde het Grondwettelijk Hof haar eerdere uitspraak van 22 april 2021.
Deze rechtspraak maakt een aanpassing van artikel XX.173 WER noodzakelijk. Die aanpassing zou kunnen inhouden dat de gefailleerde meer tijd zal krijgen om een verzoekschrift tot kwijtschelding in te dienen, weze het nog steeds voor de sluiting van het faillissement, of dat men zal voorzien dat de rechtbank zich bij de sluiting van het faillissement sowieso zal moeten uitspreken over de kwijtschelding (ook als de gefailleerde de kwijtschelding niet heeft gevraagd).
Gezien deze arresten een wettelijk optreden noodzakelijk maken, moeten voorlopig ook vraagtekens geplaatst worden bij de vraag naar de eventuele gevolgen van dit beoogd wetgevend optreden op faillissementen die reeds zijn uitgesproken en al dan niet zijn afgesloten c.q. gevallen waarin de kwijtschelding volgens de huidige regels van artikel XX.173 WER niet of te laat werd aangevraagd.
Een tweede voorbehoud heeft betrekking op de hypothese dat een faillissement versneld wordt afgesloten wegens “ontoereikend actief”. Afhankelijk van de precieze chronologie en gelet op voormelde rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, is – in theorie – het niet geheel uitgesloten dat de kwijtschelding nog kan worden gevraagd in zulke gevallen. Er kan daarbij verwezen worden naar artikel XX.173, §2, derde lid WER: “De rechtbank spreekt zich uit over het verzoek tot kwijtschelding uiterlijk bij de sluiting van het faillissement of, indien het verzoek bedoeld in het eerste lid nog niet is ingediend op het ogenblik van sluiting, binnen een maand na het verzoek.”
Hoe de wetgever de wet precies zal wijzigen en bovendien zal omgaan met onder andere voormelde vragen, blijft voorlopig een vraagteken.
4.- Besluit
Niettegenstaande wat hierboven werd toegelicht, blijft het indienen van een verzoekschrift tot kwijtschelding vooralsnog een wettelijk vereiste. Alleen naar aanleiding van een uitdrukkelijk (en “tijdig”) verzoek kan de rechtbank zich over de kwijtschelding uitspreken.
Terugkoppelend naar de vraagstelling van de cliënt:
- Deze gefailleerde schuldenaar heeft geen kwijtschelding van de restschulden bekomen. Hij of zij kan in de huidige stand van de wetgeving geen verzoekschrift tot kwijtschelding meer indienen en/of geen uitspraak meer bekomen daarover.
- De gefailleerde is aansprakelijk voor de restschulden en de schuldeisers kunnen daarvoor hun uitvoering lastens de gefailleerde hernemen. De schuldeiser in kwestie kan de gefailleerde dus opnieuw aanspreken tot betaling van de schulden uit het faillissement en daarvoor desgevallend uitvoeringsmaatregelen nemen.
- Een aanpassing van artikel XX.173 WER in de (nabije) toekomst dringt zich op om onduidelijkheid en rechtsonzekerheid te voorkomen in verband met het aanvragen en eventueel bekomen van de kwijtschelding van de restschulden.
Vragen of bedenkingen bij deze nieuwe faillissementsrechtspraak? Contacteer ons.
roelandvanstaen@vandoosselaere.be
tineloyens@vandoosselaere.be